Ik stelde deze vraag aan tien bekenden, honderden onbekenden, en aan Iris Penning.
De energie werd vaak ongelofelijk intiem, wanneer mensen fysieke beschrijvingen van hun woede ervaringen met me deelden.
Iets in mij vindt boosheid prachtig.
Dan heb ik het niet over de boosheid waar we bewust voor kiezen, die we inzetten.
En ook niet over de ingehouden boosheid, die van binnenuit vergiftigt en vertroebelt.
Maar over explosieve, onversneden, angstaanjagende woede.
Oerkracht.
We gebruiken hem als muur, of als wapen.
Allebei geen zaken waar ik enthousiast van word.
We gebruiken hem om af te schrikken, weg te duwen, onszelf te beschermen.
We maken er meer mee kapot dan ons lief is.
We vinden hem lelijk, omdat hij zich vaak zo oerlelijk uit.
Maar toch, er is iets schoons aan de woede-uitbarsting van een kind.
Er wordt iets zichtbaar in de kleur witheet, dat ongelofelijk waar is, maar in geen enkele andere emotie zichtbaar.
Wat het precies is, weet ik niet nog, maar het beweegt me.
Misschien wel juist omdat ik het niet precies te pakken krijg.
Het heeft te maken met de combinatie van controle-verlies en kracht, dat weet ik wel.
De onvermijdelijke overgave die grenzen bewaakt.
Dat “TOT HIER!” uit tenen komt, en niet uit gedachten, dat stelt me gerust.
Ik heb een paar keer in mijn leven zulke woede gevoeld, en ik ben eerlijk gezegd behoorlijk bang voor wat er in dat vat zit.
Maar het geeft me ook een gevoel van veiligheid te weten dat ik een dier ben.
Een dier dat alles wil begrijpen, maar dat ook ergens een oerkracht heeft opgeborgen, die elk begrip te boven gaat.
Oeps, alweer een vraag. En ik had de vorige nog niet beantwoord, al wou ik dat wel. Dus ik kies maar voor een gecombineerd antwoord:
Angst en boosheid zitten bij mij vaak vlak bij elkaar. Ik ben heel lang bang geweest voor alcohol en voor dronken mensen, en ben nog steeds van plan zelf nooit dronken te worden – bang om dingen te doen waarvan ik later niets meer weet. Mijn angst voor (de agressie van) dronken mensen is wel zo’n beetje over.
Toen iemand voor wie ik altijd bang was (en die ik niet echt goed kende) bij mij echt een grens was overgegaan kwam mijn boosheid los, en ontdekte ik, dat ik sterker was dan ik altijd dacht. Sinds die tijd ben ik minder bang voor boze mensen, en voor de fysieke pijn die ze me eventueel kunnen doen.
En sindsdien ook, heb ik, als jongerenwerker en als leraar, met name meisjes voorgehouden dat ze, als ze lastig gevallen werden, moesten proberen hun angst te verdringen om hun boosheid de ruimte te geven, hun instinct, hun diep verborgen dierlijke fysieke kracht: “Jij bent sterker dan die ander, of in elk geval sterker dan die ander verwacht. Dus als het echt niet anders kan, hit him!”.
Dat klinkt wel stoer, maar ik ben wel nog steeds bang voor ruzie met iemand die dicht bij me staat. Ik kruip dan vaak in mijn schulp, bouw aldus frustraties op, en geen gezonde (liefdes-) relatie.
Ik ben vooral bang genegeerd te worden, raak op z’n zachtst gezegd geïrriteerd als iemand kennelijk bewust niet reageert op wat ik vraag of zeg. Het kost me nog te vaak moeite, om dat direct te uiten. “Om de lieve vrede, begin daar nou niet over tegen…”, hield mijn moeder me als kind/puber/jongere vaak voor als ze bang was voor ruzie in de tent. Die houding afleren valt me moeilijker dan een dapperder gedrag aanleren, en toch probeer ik vaker het eerste dan het tweede. Held…
Ik ben bang en boos om wat we van onze planeet aan het maken zijn, voor mijn kleinkinderen. De natuur/ de aarde kan wel zonder ons, maar omgekeerd… Ik word boos als ik zie hoe we steeds weer kiezen voor iets waarvan de gevolgen nog niet half duidelijk zijn (medicijnen, kernenergie, 5G,…). Ik word boos, als ik weer terugdenk aan hoe vrijwel alle landen van de wereld tijdens het tweede wereldvoedselcongres van de FAO, in 1970 in Den Haag, plechtig afspraken, de honger binnen enkele decennia de wereld uit te zullen werken.
De ongrijpbare vlugheid van muizen maakt me niet meer bang, ik kijk rustiger naar ze, al moet dat dan wel buitenshuis zijn, want als medebewoners heb ik ze toch liever niet. Mijn angst voor ratten blijft onverminderd.
Boos kan ik me maken, veilig op afstand meestal, op journalisten die door gemakzucht mensen ten onrechte in het nauw brengen, beschuldigen, kwetsen. Is dat ‘me boos maken’? Of is het een oude boosheid, op basis van ervaringen, die acuut de kop op steekt als ik het weer eens signaleer?
Boos ben ik op het bijna uitsluitend negatief benaderen van jeugd en jongeren, ook wanneer die wel degelijk erg vervelende dingen uithalen – ik draai dan “All the battered babies” van Kevin Coyne nog maar weer eens, in m’n hoofd en/of op de pick-up.
Ik ontdekte laatst dat ik soms, bijna uit gewoonte, bozig rond kan lopen. Een beetje wrokkig, afwerend. En dat ik dat niet wil. Liever even echt kwaad, óf kwetsbaar en het niet weten en er op vertrouwen dat het wel weer (goed) komt. Met plannen maken en zelfvertrouwen. Als ik echt heel boos ben komt er een enorme kracht omhoog. Ik herken je fascinatie Eva, beangstigend en ook indrukwekkend…Een: Dit ben ik en dit is mijn grens!
Ik ben zelden boos. Vind het ook echt lastig om bij dat gevoel te komen. Frustratie wel, ik kan heel gefrustreerd zijn. Maar echte woede is er amper. Ik weet ondertussen ook niet meer of dat erg is. Er zit misschien iets onder van ingehouden blijven of netjes. Dat zal vast. Maar ik geloof dat ik het niet zo erg vind. Al vind ik boze energie bij anderen wel lastig